Onze ogen scheppen geen natuurgetrouwe replica van de wereld. Er is altijd sprake van interpretatie, inkleuring en aanvulling. Dat proces vindt plaats in onze hersenen. Natuurlijk, we twijfelen zelden aan onze ogen. Bij het ophalen van herinneringen zien we de gebeurtenissen weer voor ons, alsof ze gisteren gebeurd zijn. Maar is dit wel zo? Waarneming blijkt afhankelijk van en beïnvloedbaar door veel factoren. Deze kunnen op bewust of onbewust niveau inwerken.
Stemming en cultuur
Bijvoorbeeld stemming kan ervoor zorgen dat we dezelfde gebeurtenissen positief of negatief interpreteren. Voelen we ons lekker, dan is het glas halfvol, maar oh wee als we wat minder goed in ons vel zitten; alle halfvolle glazen blijken ineens half leeg. Zo gezien zullen pessimistische mensen de wereld door een andere bril zien, dan optimistische mensen. Je kunt je dan afvragen of zij hierdoor ook niet andere reacties uitlokken en daardoor hun respectievelijke kijk op de wereld daardoor bevestigd zien.
Het voert te ver om dit nu allemaal verder uit te werken, want het gaat mij om iets anders; namelijk een interessant onderzoek door de sociaal psycholoog Richard Nisbett. In 2004 liet hij vijftig studenten met tussenpozen van 30 seconden een reeks plaatjes zien op een computerscherm. Dankzij ‘eye-tracking’ was hij in staat de oogbewegingen van zijn proefpersonen te volgen. De onderzoeksgroep bestond uit twee groepen: studenten die in de VS waren geboren en getogen en studenten die in China waren opgegroeid, maar nu in de VS studeerden. De plaatjes waren allemaal min of meer hetzelfde: een afbeelding van een groot object voor een ‘realistische complexe achtergrond’. Om in gewone mensentaal te spreken: een tijger in een bos of een paard in een weiland met een boerderij aan de horizon. Niets schokkends of bijzonders.
Maar wat bleek?
De Amerikaanse studenten keken, als er een plaatje verscheen, meteen naar het object op de voorgrond. Zij bleven daar ook de meeste tijd naar kijken, totdat het plaatje van het scherm verdween. De Chinese studenten keken echter eerst naar de omgeving om het object heen en waren meer geïnteresseerd in de ‘realistische complexe achtergrond’. Dat wil niet zeggen dat ze helemaal geen belangstelling voor het hoofdobject hadden, maar wel aanzienlijk minder dan de Amerikanen.
Achteraf konden de Amerikanen zich dan ook beter de specifieke objecten herinneren, terwijl de Chinezen zich meer herinnerden van de achtergronden, terwijl ze waren vergeten welk object ze daarin hadden gezien.
Die verschillen in kijken kun je ongeveer zo voorstellen:
Aandacht voor context
Volgens Nisbett was er het volgende aan de hand: ‘Oost-Aziaten leven in relatief complexe sociale netwerken met voorgeschreven rol-relaties. Aandacht voor de context is daarom belangrijk om effectief te kunnen functioneren. Westerlingen leven daarentegen in minder beperkende sociale werelden waarin de nadruk vooral ligt op onafhankelijkheid en ze minder aandacht kunnen besteden aan de context’.
Wie enigszins bekend is met de Chinese schilderkunst zal de shanshui-schilderijen kennen. Dit zijn afbeeldingen van landschappen met bergen en dalen die in nevels en mist gehuld zijn. Mensen en dieren komen hierin nauwelijks voor en als dat al het geval is, dan is het in de vorm van een paar penseelstreken en inktspatten.
Uit alles blijkt dat een individu hier niet veel voorstelt; een voorstelling van zaken die in scherp contrast staat tot de westerse opvatting en het westerse wereldbeeld waarin het individu de maat van alle dingen is.
Neem bijvoorbeeld onderstaand schilderij van de Duitse romanticus Caspar David Friedrich (1774 – 1840) (http://nl.wikipedia.org/wiki/Caspar_David_Friedrich). Ondanks dat hij duidelijk geïmponeerd lijkt door het landschap, stelt hij de mens centraal en (in dit geval letterlijk) bóven het berglandschap:
In de Chinese filosofie is de wereld voortdurend in verandering. Het is daarom belangrijk open te staan voor de tekenen die deze verandering aankondigen. Om ze op het spoor te komen moeten we goed om ons heen kijken. Misschien dat het dan ook niet helpt niet om 80 procent van je tijd te besteden aan iets wat maar 25 procent van het plaatje uitmaakt.
Dit laatste demonstreerde Nisbett op de volgende wijze. Hij draaide namelijk het onderzoek om: wat gebeurde er als de omgeving veranderde, maar het object hetzelfde bleef? De Amerikaanse proefpersonen merkten de veranderingen niet op. Zij waren in dat opzicht ‘veranderingsblind’.