Groen is een synoniem voor natuur en natuurlijk. In de politiek wordt groen vaak als logo en naam gebruikt door partijen die het milieu hoog op de agenda hebben. Woordcombinaties met groen zijn er volop: groene energie, groene economie, groene grenzen, groene verbindingen, groene vingers etc. Wie aan groen denkt, denkt ook aan leven. Met name nieuw leven. De groene man is in de Keltische religie niet voor niets de god van de vruchtbaarheid. Ook in delen van Afrika is groen de kleur van de vruchtbaarheid. Daarnaast is het woord groen in Europese talen vaak verbonden met groei en daarmee ook onvolgroeid. Een groentje is dan een onervaren persoon en wie nog groen is achter z’n oren heeft geen recht van spreken. Studentenverenigingen kennen een inwijdingsritueel dat bekend staat onder de naam ontgroening. Dit is te vergelijken met een doop (bij onze Zuiderburen heet het letterlijk zo). De novieten of feuten moeten allerlei vernederingen ondergaan alvorens zij worden toegelaten.
De stad als mensentuin
Over groene economie en groene energie is veel geschreven, maar bestaat er ook zoiets als een ‘groene’ psychologie? Een psychologie die onderzoek doet naar de betekenis van natuur op het menselijk gedrag? De vraag is actueler dan ooit, al was het maar omdat in 2007 de helft van de wereldbevolking in een stad of stedelijk gebied woonde. Naar verwachting zal dat in 2050 voor 70 procent van de wereldbevolking gelden.
Hiermee schept de mens, als variant op de dierentuin, een heuse mensentuin. Voor de dierentuin geldt dat we zoveel mogelijk proberen te voldoen aan de natuurlijke omstandigheden van de dieren die we daarin ‘gevangen’ houden. Een soort kunstmatige ‘natuurlijke’ habitat. Maar hoe zit het met de mensentuin? Hoe geven we de menselijke habitat vorm? Aan welke eisen moet deze voldoen om de mens niet alleen te laten gedijen, maar hem of haar ook een natuurlijke omgeving te verschaffen? Dit roept de vraag op naar de natuurlijke habitat van de mens. Hoeveel groen heeft een mens in zijn omgeving nodig? En misschien de vraag die daaraan vooraf moet gaan, wat is eigenlijk het belang van groen? Met andere woorden: wordt het niet tijd voor wat groene psychologie waarmee we proberen de mensentuin zo vorm te geven dat voldaan wordt aan natuurlijke behoeften?
Voorkeuren
Als we naar de foto’s hieronder kijken en de vraag stellen in welke straat we het liefst willen wonen, zal het antwoord voor de meeste mensen niet moeilijk zijn:
Beide straten liggen hemelsbreed nog geen kilometer van elkaar verwijderd, maar het verschil is groot. De eerste straat is kaal, leeg, onbehagelijk en nodigt niet uit tot wandelen, of het aanknopen van een praatje. Mensen zijn nu eenmaal sociale wezens. Openbare ruimte is ook een ontmoetingsplaats. En hoewel de tweede straat niet eens zo veel verschilt in bebouwing, ademt deze een prettigere sfeer uit, zelfs als dat verschil alleen maar bestaat uit een handjevol geveltuintjes. Dit is in lijn met een onderzoek van Alterra Wageningen UR, waarin men concludeert dat kleinschalig groen bijdraagt aan sociale cohesie, doordat dit het aantal ontmoetingsplaatsen vergroot en deze laagdrempelig zijn. Een groene omgeving blijkt bovendien niet alleen psychologisch en sociaal, maar ook economisch van belang. Een waterpartij met riet en een gazon in een straat, mooie bomen voor de schaduw en ruimte om te spelen doen huizenprijzen stijgen.
Evolutionaire verklaring?
Waar komt deze voorkeur vandaan? Eén verklaring is van evolutionaire aard. De ontstaansgeschiedenis van de mensheid heeft zich grotendeels afgespeeld in de natuur. Onze zintuigen en psychologische set-up is vooral ontwikkeld om informatie uit zo’n omgeving te verwerken. De interpretatie daarvan is daardoor makkelijker en aantrekkelijker. Volgens omgevingspsychologe Agnes van den Berg hebben mensen een duidelijke voorkeur voor een bepaald soort natuur. Met name savanneachtige omgevingen blijken in trek. Kenmerkend zijn diepte, halfopenheid, verspreide groepjes met bomen en struiken, een met gras bedekte, niet-drassige bodem, aanwezigheid van oppervlaktewater en afwezigheid van dreiging en gevaar. Dit type landschap voldoet bovendien aan twee belangrijke basisbehoeften: schuilen (tegen roofdieren) en verkennen (waar is voedsel te vinden?). Het vertoont veel overeenkomst met stadsparken; geliefde pleisterplaatsen voor naar ontspanning hunkerende stadsbewoners. Harde bewijzen ontbreken, zo geeft Van den Berg ook zelf toe, maar ‘er zijn wel enige onderzoeken waaruit blijkt dat vooral jonge kinderen een sterke voorkeur hebben voor savanneachtige omgevingen. Deze voorkeur wordt minder naarmate mensen ouder worden’. Dit zou in overeenstemming kunnen zijn met evolutionaire verklaringen, ‘omdat jonge kinderen nog relatief weinig beïnvloed zijn door culturele en individuele leerprocessen’.
Groen en gezondheid
Naast de evolutionaire verklaring bestaat er ook zoiets als het rustgevende, zelfs heilzame effect dat natuur heeft op mensen. Dit is geen nieuw inzicht. Door de geschiedenis heen kende men er al een heilzame werking aan toe. Zo legde men kloostertuinen aan voor meditatie en herstel van ziekte. Hoewel het nog moeilijk te bewijzen valt dat er een sterke preventieve of zelfs curatieve werkzaamheid van natuur als therapie bestaat, blijkt er wel een relatie tussen natuur en gezondheid. Mensen die in een groene buurt wonen en veel buiten zijn, voelen zich gezonder en komen minder bij de huisarts dan mensen met weinig groen in hun leefomgeving. Overigens kan dat ook een gevolg zijn van sociaal-economische omstandigheden. Bij correlatieonderzoek weet je immers nooit exact welke grootheden je met elkaar vergelijkt.