Als stagiaire neuropsychologie bij een expertisecentrum voor onder meer epileptologie was het niet de vraag of ik een artikel over epilepsie zou schrijven, maar wanneer. Hoewel ik alleen maar met epilepsiepatiënten te maken heb, zijn de dagelijkse bezigheden alles behalve monotoon. Dit komt niet alleen omdat elke patiënt een individu is met een eigen levensverhaal, maar ook omdat de theorie rondom epilepsie vrij complex is.
Kortsluiting
Epilepsie wordt vaak beschreven als een soort kortsluiting in de hersenen. Dat is niet eens zo’n gekke beschrijving. Onze hersenencellen vertonen continue elektrische activiteit. Dit is te meten middels een elektro-encefalogram (EEG, zie afbeelding). In de hersencellen vindt elektrische activiteit plaats. Daarna kan er communicatie (=prikkeloverdracht) plaatsvinden via chemische boodschappers (=neurotransmitters). Er bestaan stimulerende en remmende neurotransmitters en voor een optimale werking van het brein dienen ze in balans te zijn.
Als er te veel stimulatie plaatsvindt, verandert de elektrische spanning van de ontvangendehersencel. Er vindt vervolgens te veel elektrische ontlading plaats van de hersencel, waardoor de volgende hersencel ook weer te veel gestimuleerd wordt. Als de elektrische stimulatie in het brein te lang te hoog is, heeft dit bepaalde effecten op een individu. Dit gaat vaak gepaard met een verstoord EEG. Hij/zij ervaart dan bijvoorbeeld vreemde zintuiglijke sensaties, verstijft helemaal en/of maakt ongecontroleerde bewegingen. Dit is een epileptische aanval. Een enkele epileptische aanval komt vrij vaak voor. Wanneer epileptische aanvallen zich herhaaldelijk voordoen, wordt dit epilepsie genoemd.
Epilepsie is niet één ziekte, maar een syndroom met zeer veel verschillende uitingsvormen. Er zijn al vele modellen opgezet om epilepsie te classificeren, bijvoorbeeld naar syndroom of naar type aanval. Een eenvoudig (maar zeker niet compleet) model is hieronder te zien.
Partiële en gegeneraliseerde aanvallen
Er is een algemeen onderscheid tussen focale of partiële aanvallen en gegeneraliseerde aanvallen.
Een partiële aanval ontstaat in één van de hersenhelften en blijft daartoe ook beperkt. Een partiële aanval kan gepaard gaan met uiteenlopende symptomen, zoals bepaalde zintuiglijke sensaties en lichamelijke reacties. Bij eenvoudige partiële aanvallen is er geen bewustzijnsvermindering, de persoon blijft dus helder. Bij complexe partiële aanvallen daarentegen is er wel sprake van bewustzijnsvermindering.
De combinatie van symptomen kan de neuroloog een aanwijzing geven voor de lokalisatie van de epileptische activiteit: waar in de hersenen ontstaat de epileptische aanval?
Een gegeneraliseerde aanval is een epileptische aanval waarbij beide hersenhelften zijn betrokken. De bron van de epilepsie is niet gelokaliseerd. Dit type aanval gaat altijd gepaard met een bewustzijnsverlaging. Er zijn veel verschillende soorten gegeneraliseerde aanvallen, in het schema staan er drie weergegeven:
– Absence. Dit komt vaker voor bij kinderen dan volwassenen en lijkt qua uitingsvorm sterk op dagdromen. Het individu staart, is niet aanspreekbaar, is zich niet bewust van de omgeving en kent een abrupt begin en einde.
– Tonisch-clonisch. Dit is het type aanval waar de meeste mensen aan denken bij epilepsie. Tonisch verwijst naar verstijving van het hele lichaam. Door de verstijving vallen mensen vaak en is er vaak een tongbeet. Clonisch verwijst naar de schokken. Spieren spannen en ontspannen zich dan automatisch en op een ritmische manier. Vaak is er urine- incontinentie en een veranderende huidskleur. Dit is een heftige aanval om te zien, maar het komt niet zo vaak voor.
– Myoclonie houdt in dat de aanval alleen uit spierschokken bestaat.
Partiële aanvallen komen vaker voor dan gegeneraliseerde aanvallen. Een primair gegeneraliseerde aanval betekent dat de gegeneraliseerde aanval plots begint en eindigt. Het is ook mogelijk dat een (complex) partiële aanval overgaat in een gegeneraliseerde aanval. Dit heet dan een secundair gegeneraliseerde aanval.In sommige gevallen is het echter niet duidelijk of de epilepsie focaal is of gegeneraliseerd.
Dan zijn alle typen aanvallen ook nog eens te onderscheiden in idiopathisch, symptomatisch of cryptogeen. Idiopathisch houdt in dat erfelijkheid en genetica een rol zouden kunnen spelen. Symptomatisch betekent dat de oorzaak bekend is, bijvoorbeeld als epilepsie ontstaat na een hersentumor. Cryptogeen houdt in dat de oorzaak niet gevonden kan worden.
De behandeling
Behandeling van epilepsie vindt in eerste instantie plaats middels medicijnen, anti-epileptica. Er bestaan veel verschillende soorten. Afhankelijk van het type aanval of syndroom wordt voor een bepaald medicijn gekozen. De effecten zijn verschillend per persoon, waardoor het vaak even zoeken is naar het meest geschikte medicijn. Anti-epileptica verschillen in hun werkingsmechanisme, maar over het algemeen werken ze allemaal in op het teveel aan elektrische activiteit in het brein.
Als meerdere anti-epileptica niet helpen, wordt dit moeilijk instelbare of refractaire epilepsie genoemd. Dan moet er gekeken worden naar aanvullende behandelopties, zoals nervus vagus stimulatie (NVS; stimulatie van de 10e hersenzenuw), neurochirurgie (alleen bij duidelijk gelokaliseerde epilepsie), het ketogeen dieet (veel vet en weinig koolhydraten en eiwitten) of diepe hersenstimulatie (DBS; bekende behandeling bij de ziekte van Parkinson, sinds recent in bepaalde gevallen mogelijk bij epilepsie).
Dit was een korte introductie in wat epilepsie nu eigenlijk is en wat de voornaamste behandelopties zijn. Er valt nog veel meer over te zeggen en er komt steeds meer nieuwe kennis bij. Stay tuned…
Bronvermelding:
Kessels, R., Eling, P., Ponds, R., Spikman, J., & van Zandvoort, M. (2012). Klinische neuropsychologie. Amsterdam: Boom.